Opera

Niet zo lang geleden werd ik eraan herinnerd hoe veel ik kan genieten van een mooie opera. Genoeg om te proberen daar een verhaal over te schrijven en mijn liefde te delen. Het zal moeilijk worden om een gevoel in tekst over te brengen, maar met wat hulp van youtube zal ik eens kijken hoe ver ik kom.

 

Om een logische volgorde aan te brengen kies ik ervoor om maar bij het begin te beginnen. Opera ontstaan in de 16e eeuw in Italië, en wel in Florence. In die tijd een hotspot van vernieuwing. Die stad werd opgesierd door werken als de David van Michelangelo, de prachtige kathedraal, beelden en schilderijen van Leonardo da Vinci en Botticelli. Steeds nieuwe vormen van kunst werden bedacht, maar er werd ook uit alle macht geprobeerd de legendarische kunstvormen van de oude Grieken en Romeinen in ere te herstellen. En zo kwamen ze in Florence op het idee om een toneelstuk volledig op muziek te zetten. Het werd een kort stuk over de nimf Daphne die verliefd wordt op de god Apollo. De tekst is bewaard gebleven, van de muziek zijn maar een paar stukjes overgeleverd.

 

In een tijd waarin de high society in heel Europa koortsachtig op zoek lijkt te zijn geweest naar weer een nieuwe modegril, werd Dafne onmiddellijk een succes. De boekjes met tekst – libretto’s – werden verspreid en de opera is aan meerdere koninklijke hoven opgevoerd. Het genre was zo succesvol dat aan het begin van de 17e eeuw in Mantua een geniaal componist het oppakte: Claudio Monteverdi. Monteverdi werkte aan het hof van graaf Francesco en was een meester in het componeren van madrigalen: meerstemmige liederen. Francesco gaf hem in 1607 de opdracht voor hem een opera te componeren, en zo ontstond de oudste nu nog opgevoerde opera: L ‘Orfeo. De mythe van de griekse held Orfeus die zo mooi kon zingen dat de golven gingen liggen om zijn lied niet te verstoren, die zijn verdriet om het verlies van zijn geliefde Euridice uit in een lied zo droevig dat zelfs de rotsen ervan moeten huilen en dat Hades hem toestaat Euridice uit de onderwereld op te komen halen… dat leent zich natuurlijk perfect voor een toneelstuk dat helemaal op muziek gezet is. Het is voor de ongeoefende luisteraar even wennen, vandaar maar een kort stukje:

Het werk van Monteverdi werd niet alleen door de hogere kringen enorm gewaardeerd. Of misschien zagen de machthebbers van die tijd dat ze met deze nieuwe kunstvorm de harten van hun onderdanen konden bereiken. Muziek heeft tenslotte een hele directe ingang naar onze emoties, zoals ik tinnituspatiënten altijd vertel. De laatste opera van Monteverdi: l’incoronazzione di Popea (de kroning van Popea, over de minnares van keizer Nero) werd opgevoerd in een theater en daar was een ‘openbare’ kaartverkoop voor. Openbaar zet ik maar tussen quotes, want je moest toch echt nog wel van goede huize komen om een kaartje te bemachtigen. Toch was het duidelijk al snel de bedoeling opera toegankelijk te maken voor de rijkere kooplieden die niet van adel waren. Opera’s gingen in de beginjaren vooral over serieuze onderwerpen – veelal belangrijke historische gebeurtenissen of mythologische verhalen –, maar er werd al snel een stukje vrolijkheid in opgenomen dat de ‘lagere klassen’ moest aanspreken. Dat stukje werd een opera buffa (komische opera) genoemd in een opera seria (serieuze opera). Later werden het twee aparte operastijlen.

 

Opera was niet alleen maar een Italiaans feestje. In Engeland werd het nieuwe genre het eerst opgepikt. Of eigenlijk werd het daarheen gebracht door de productiefste opera-componist aller tijden: Georg Friedrich Händel. Hij schreef maar liefst 42 opera’s, waarvan Rinaldo de meest bekende is. En dan vooral vanwege het prachtige Lascia ch’io pianga. Ik heb gekozen voor de uitvoering van Cecilia Bartoli, één van de beste mezzo-sopranen in het vak:

Een andere belangrijke Engelse bijdrage aan de opera-geschiedenis komt van Henri Purcell. Uit zijn opera Dido and Aeneas – over de liefde van Dido, koningin van Carthago, voor de Trojaanse held Aeneas, die haar uiteindelijk verlaat – komt Dido’s lament, toch wel een pareltje uit Engelse doos:

When I am laid, am laid in Earth,

 

May my wrongs create

 

No trouble in thy Breast

 

Remember me, remember me, but ah! forget my fate

 

In de 19e eeuw maakten Gilbert and Sullivan met hun komische Savoy Opera’s (zoals de Mikado) eigenlijk een einde aan het ‘echte’ opera-genre in Engeland. Pas in de 20e eeuw wordt er weer een Engelse opera gecomponeerd door Benjamin Britten.

 

Ook Frankrijk was een tijd lang in de ban van de opera, met componisten als Bizet (Carmen), Offenbach (Les Contes d’ Hoffmann) en Delibes (Lakmé). Uit die laatste opera komt het beroemde bloemen-duet:

En van Bizet kan ik natuurlijk het duet uit de parelvissers niet overslaan:

Één van de eerste opera’s die ik zag (op tv) was Romeo et Juliette van Gounod, de uitvoering met Roberto Alagna en Angela Gheorgiu, die later grote sterren in de opera-wereld zouden worden. Misschien maakt dit stukje duidelijk wat me zo aantrok:

Ook in Rusland worden de tsaren gegrepen door de opera-gekte. In de 18e eeuw worden Italiaanse componisten naar Rusland gehaald om – Italiaanse – opera’s te componeren. In de 19e eeuw is het Glinka die de aanzet geeft tot Russische opera’s met onder andere het spektakelstuk Ruslan y Lyudmilla, met massa-scenes en balletten. (Ik kan geen stukjes vinden die korter zijn dan 8 minuten, en dat durf ik mijn lezers niet aan te doen 😉)

 

Opera bleef toch vooral een Italiaanse aangelegenheid, maar Italië was niet wat we vandaag kennen als Italië. In de 18e eeuw was het noorden van Italië onderdeel van het Habsburgse Rijk (je weet wel, van Sissi). Daar hoorde ook Wenen onder, en daar werd in 1756 één van de grootheden van de opera geboren: Wolfgang Amadeus Mozart. Met maar liefst 23 opera’s op zijn naam is hij zeker één van de productiefste. Er zijn tal van prachtige stukken in deze vele opera’s te vinden, dus selecteren is lastig. Waar Mozart een meester in was was het ‘in elkaar vlechten’ van stemmen in duetten, kwartetten en zelf sextetten. Hier een voorbeeld uit Cosi fan Tute:

Één van de beroemdste aria’s van Mozart komt uit Die Zauberflöte, wat officieel geen opera is. Omdat er ook delen in gesproken worden is het eigenlijk een Singspiel, wat wij een musical zouden noemen. Mozart brengt hierin twee aspecten van opera bij elkaar. De aria’s in opera’s waren inmiddels huzarenstukjes geworden waarin de zangers en zangeressen konden laten zien wat ze met hun stem konden. Ook was steeds duidelijker geworden dat het met muziek mogelijk was om de emotie van de ‘spelers’ op het toneel een enorme extra lading te geven. De aria van de koningin van de Nacht wordt nog steeds door sopranen als huzarenstukje opgevoerd, maar wat de emotie is die in deze aria wordt uitgebeeld gaat helaas verloren als je de aria uit zijn verband haalt. Het gaat hier om een hysterische haat van de koningin tegen haar ex-man, die zo ver gaat dat ze haar dochter probeert aan te zetten haar vader te vermoorden:

De serie hoge noten verbeeld een hysterisch lachen.

Na Mozart zakt de opera in Italië even een beetje in. Het lijkt erop dat jarenlang geen componist zich aan een opera durft te wagen in de zekerheid dat hij vergeleken zal worden met Mozart, en tekort zal schieten. En dan komt er aan het begin van de 19e eeuw ineens een enorme opleving. Een reactie op de omliggende landen die goede eigen opera’s zijn gaan produceren? De Italianen kunnen het toch niet laten gebeuren dat Italië niet voorop blijft lopen. Gioachino Rossini is de eerste, met als beroemdste werk Il Barbière di Siviglia. (Niet te verwarren met le Nozze di Figaro van Mozart gebaseerd op hetzelfde verhaal.) Met natuurlijk als beroemdste aria:

Daarna volgt Gaetano Donizetti. Uit zijn l’Elisir d’amore de aria Una furtiva lagrima, door één van de grootheden van de opera: Luciano Pavarotti.

En dan gooi ik er meteen nog maar een grote naam in: Maria Callas, misschien wel de beroemdste opera-zangeres ooit. Hier met Il dolce suono uit Lucia di Lammermoor:

Maar er komen maar liefst drie grote opera-componisten vrijwel tegelijk het toneel op in Italië. Het trio wordt compleet met Bellini, die helaas al op 35-jarige leeftijd overleed. De aria Casta Diva uit Norma wordt beschouwd als een voorbeeld van zijn grote talent. Hier in de uitvoering van weer een hele grote naam: Montserrat Caballe

Deze componisten maken in hun werk gebruik van een nieuwe manier van zingen die de nadruk legt op een enorme beheersing van de klank van de stem, met gebruik van veel vibrato: het belcanto-zingen. Dit is het typische geluid dat we vandaag associëren met klassieke zang, maar het is dus pas aan het begin van de 19e eeuw ontwikkeld.

 

Hoewel Rossini, Donizetti en Bellini mateloos populair worden en Italiaanse opera weer op de kaart zetten, blijken ze slechts een opmaat naar de grootste opera-componist van Italië: Guiseppe Verdi. Hij weet vooral met zijn koorstukken die iedereen mee kan zingen de opera een deel te maken van de Italiaanse ziel. Opera is bij Verdi niet meer van de hogere klassen, maar van het volk. Zijn slavenkoor uit Nabucco wordt – ook nu nog – door bouwvakkers gezongen op de steigers, door taxichauffeurs, iedere Italiaan kent het en kan het meezingen:

maar ook La donna e mobile uit Rigoletto:

en

kent iedereen.

Het duet

wil ik jullie echt niet onthouden.

 

Maar ook met Verdi is het nog niet afgelopen. Van de opera’s die tegenwoordig nog worden opgevoerd is het werk van Giacomo Puccini het meest voorkomend. Met opera’s als La Bohème, Madama Butterfly, Tosca en Turandot is hij niet weg te denken uit de speellijsten van grote gezelschappen en operahuizen. Vooruit, uit elke opera een stukje:

  •  Uit La Bohème: Che gelida manina (de koude handjes aria)
  • Uit Madama Butterfly: Un bel di, vidrema
  • Uit Tosca: E lucevan le stelle
  • En niet te vergeten het overdonderende Nessun Dorma uit Turandot:

Het enige land dat nog enig tegenwicht weet te bieden tegen het Italiaans operageweld is Duitsland. Dat land rekent het werk van Mozart tot haar cultureel erfgoed en ziet hoe dat de grote Ludwig von Beethoven inspireert tot het componeren van Fidelio:

De combinatie van Mozart’s samenzang met de slepende melodieën en hartstocht van Beethoven maakt dit tot een uitzonderlijke opera. In Duitsland krijgt de vrolijke noot van de opera buffo weinig kans en wordt de muziek duisterder. Wat Mozart in Don Giovanni inzet met de Commodore-scene krijgt bij Carl Maria von Weber in 1821 een vervolg in de Wolfsschluchtszene in de opera Der Freischütz. Maar het komt pas echt tot volle bloei in het werk van de laatste grote operacomponist van dit verhaal: Richard Wagner. Die componeert in 1843 Der Fliegende Holländer, geïnspireerd door spookverhalen die in die tijd mateloos populair waren in Duitsland en Wagner’s eigen ervaringen met een rampzalig verlopen bootreis tijdens zijn vlucht van Riga naar Londen. Dit keer geen aria, maar de trailer van The Royal Opera House:

Bij Wagner is het lastig om een hoogtepunt te vangen uit zijn opera’s. Er zitten niet van die paradepaardjes in zoals in de Italiaanse opera’s. Het gaat meer om een ‘totaalervaring’ en de muziek van Wagner is niet makkelijk (zoals de man zelf niet makkelijk was). Der Fliegende Holländer en de twee opera’s die daarop volgen – Tannhäuser en Lohengrin – zijn nog het lichtere werk van Wagner. Echt lastig wordt het pas bij Tristan und Isolde. Volgens Wagner hoeft het niet meer mooi te klinken, als het verhaal maar overkomt. De muziek 'wringt' en voelt ongemakkelijk.

Het magnum opus van Wagner is natuurlijk zijn beroemde / beruchte Ring des Nibelungen. Het verhaal dat begint met de Germaanse goden en eindigt met de noodlottige liefde van Siegfried en Brünhilde. Niet voor niets zijn er boeken geschreven over de complexiteit van de muziek in de Ringcyclus en de inspiratie die dit heeft gegeven aan componisten van filmmuziek. Maar met een proloog (Das Rheingold) van 2,5 uur, gevolgd door twee delen van elk zo’n 4 uur (Die Walküre en Siegfried) en een slot van maar liefst een slordige 6 uur (Götterdämmerung) moet je echt wel een doorzetter zijn. Met een beetje goede wil kun je het verhaal samenvatten in 2,5 minuut:

Voor degenen die dat te snel gaat is er een humoristische uitleg door Anna Russell (helaas geen beste kwaliteit en zonder ondertiteling):

Het verhaal leent zich wel voor prachtige vormgeving:

en

Voor mij houdt de geschiedenis van de opera hier op. Natuurlijk hebben Shostakovich, Tchaikovsky en Britten nog opera’s gecomponeerd, maar dat is niet helemaal ‘mijn ding’.

 

 

 

Wat als je nog nooit naar een opera bent geweest en je wilt het wel eens proberen. Waar begin je dan? Mijn verhaal ben ik begonnen bij Monteverdi, maar ik zou zijn werk niet meteen aanraden. Het is natuurlijk lastig om een advies te geven, omdat smaken nogal verschillen. Ik gaf zelf al aan dat ik me (nog) niet zo aangetrokken voel door de werken van Shostakovich, Tchaikovsky en Britten. En in muziek verschillen smaken nogal, dus ook in opera. Bovendien is opera wel een beetje een ‘acquired taste’, je moet het leren waarderen. Een beetje zoals wijn, je moet leren er van te genieten. Waar de één met het eerste glas al verkocht is en de ander het nooit lekker gaat vinden, zitten de meesten daar ergens tussenin. Hoe vaker je het drinkt hoe meer verschil je gaat proeven en hoe meer je er achter komt wat je wel en niet lekker vindt. Soms moet je iets proberen, het kan tegenvallen en het kan je verrassen. Zo is het ook bij opera.

 

Wil je voorzichtig beginnen, dan is het verstandig het grote publiek te volgen. Niet voor niets staan de werken van Puccini telkens weer op de programma’s van theaters en gezelschappen. Zowel beginners als jarenlange liefhebbers blijven Tosca, Madama Butterfly, Turandot en La Bohème prachtig vinden. Hou je van meezingen – wat tijdens een opera echt not done is – dan is Verdi een goede keuze. Ben je wat avontuurlijker – bijvoorbeeld omdat je niet helemaal een beginner bent – dan zou je voor Fidelio kunnen gaan of voor een werk van het trio Rossini, Donizetti en Bellini.

 

Natuurlijk kun je ook afgaan op een voorkeur voor een bepaalde muziekstijl (binnen de klassieke muziek). Hou je van Mozart dan is er een leuke kans dat je zijn opera’s ook wel kunt waarderen. Hou je van Händel probeer dan eens Rinaldo of ga voor Purcell’s Dido and Aeneas. Wil je spektakel met dans en vind je het niet erg om een paar uurtjes te zitten, dan is Ruslan y Lyudmilla misschien iets voor je. En wil je echt de hardcore operakenner uithangen, of ga je voor de total experience, dan kun je natuurlijk niet om Wagner heen.

 

Maar misschien wel veel belangrijker dan de keuze van de opera is de keuze van het gezelschap. Een opera uitgevoerd door een goed gezelschap of door een middelmatig gezelschap is een beetje te vergelijken met een nummer uitgevoerd door je favoriete artiest of band, en de karaoke-versie op een personeelsfeestje. Kies alsjeblieft voor een stukje kwaliteit. Het hoeft niet meteen The Royal Opera Company of the Metropolitan te zijn. Nederland kent gelukkig tenminste twee goede operagezelschappen: de Nationale Opera en de Nederlandse Reisopera. Beide brengen ze ieder jaar een combinatie van klassieke knallers en onbekender werk. Probeer het uit. Laat je verrassen. Maar wees gewaarschuwd… het kan verslavend zijn 😉.