Zijn schulden erfelijk?

Deze vraag werd me aangedragen door Puck, en bleek niet zo eenvoudig te beantwoorden. Natuurlijk is er het ‘simpele’ juridische antwoord dat bij overlijden niet alleen de bezittingen, maar ook de schulden deel uitmaken van de erfenis. Dus de erfgenaam krijgt niet alleen de bezittingen, maar wordt ook opgezadeld met de schulden. De enige uitzondering hierop zijn schulden bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, oftewel studieschulden. Die vervallen bij overlijden van de schuldenaar. De erfgenaam of erfgenamen hebben drie opties:

  • het aanvaarden van de erfenis. In dit geval erven ze alle bezittingen en alle schulden. Alleen als er schulden zijn waarvan het bestaan niet bekend was en ook niet bekend kon zijn bij de erfgenamen biedt een procedure via de kantonrechter nog een mogelijkheid om de erfenis alsnog te weigeren
  • het weigeren van de erfenis. In dit geval wordt de erfgenaam niet opgezadeld met de schulden, maar krijgt ook niets van de bezittingen. De erfgenaam wordt feitelijk overgeslagen en de volgende in de lijn van erfrecht (of van het testament) is aan de beurt. Weigeren alle erfgenamen dan is de Nederlandse staat degene aan wie de erfenis uiteindelijk toevalt.
  • het beneficiair aanvaarden van de erfenis. De erfgenaam krijgt in dit geval maximaal 3 maanden de tijd om uit te zoeken hoe het zit met de bezittingen en schulden en te beslissen of de erfenis aanvaard wordt of geweigerd. Uiteraard is het niet toegestaan gedurende deze periode gebruik te maken van iets uit de erfenis.

Deze regels gelden voor volwassenen. Is een erfgenaam minderjarig, dan is altijd de derde optie van kracht en moet een wettelijk vertegenwoordiger vaststellen of het kind niet met schulden wordt opgezadeld.

Tot zover het juridische antwoord, maar dat was niet de achterliggende gedacht van de vraag. Waar het Puck om ging was of genen een rol spelen in het bepalen of iemand het risico loopt in de schulden verzeild te raken. En dan wordt het al snel lastig en zelfs een beetje gevaarlijk. Aan de ene kant is er het gevaar dat we alles maar op genetische aanleg gaan gooien alsof we geregeerd worden door onze genen en geen eigen keuzes en verantwoordelijkheid hebben. Aan de andere kant loert het gevaar van discriminatie op basis van afkomst en dus genetische aanleg. Zo is er een heel vakgebied dat zich bezighoudt met de invloed van genetica op de economie, genoeconomics, waarin een theorie de ronde doet dat de juiste mix van genen zorgt voor het economisch succes van een land. Specifieker, landen met de juiste mix is van autochtoon en allochtoon genetisch materiaal zijn economisch succesvol. De autochtone genen zouden ervoor zorgen dat er voldoende onderlinge band gevoeld wordt om elkaar te vertrouwen, de allochtone zouden ervoor zorgen dat er voldoende afstand gevoeld wordt om niet alles te willen delen. De juiste mix zou landen succesvol maken. Terecht wordt deze theorie zwaar bekritiseerd, want er spelen in alle landen ter wereld nogal wat historische factoren een rol in het bepalen van het economisch succes, die veel zwaarder wegen dan een mix van genetisch materiaal.

Maar de vraag van Puck ging niet over landen, maar over personen en dus kan ik me gelukkig verre houden van genoeconomics. Eigenlijk is de vraag of genen een rol spelen in het bepalen of iemand het risico loopt om in de schulden verzeild te raken op te delen in twee stukken.

  1. zijn er persoonlijkheidskenmerken die bepalen of iemand het risico loopt om in de schulden verzeild te raken?
  2. zijn die persoonlijkheidskenmerken genetisch bepaald?

 

Op de eerste vraag is intuïtief het antwoord “ja natuurlijk”. We hebben allemaal wel een beeld van de karaktertrekken van iemand die financieel succesvol is, en van iemand die dat niet is. Maar in hoeverre klopt dat beeld. Als je de vele coaches en adviseurs op dit gebied mag geloven zijn er aan de ene kant karaktertrekken die bepalen of je financieel succesvol zult worden, maar aan de andere kant kun je – als je maar hun cursus volgt of boek koopt – net zo succesvol worden als zij zijn. Als we het hebben over genetisch bepaalde eigenschappen, dan hebben we het dus over karaktertrekken of persoonlijkheidskenmerken die je niet kunt aanpassen met een cursus of met 10 gouden tips. En dan wordt het al heel snel erg lastig om de waarheid boven tafel te krijgen. Als we de website mydomaine.com mogen geloven:

Though science still can't say for sure, in addition to a little luck, it seems that a person's personality is far more likely to influence their bottom line. More specifically, a paper co-authored by Heckman and John Eric Humphries for the Proceedings of the National Academy of Sciences found that the Big 5 personality trait conscientiousness, or diligence, attention to detail, and self-discipline, was strongly tied to financial success.

[vertaling:

Hoewel de wetenschap het nog steeds niet met zekerheid kan zeggen, lijkt het naast een beetje geluk dat de persoonlijkheid van een persoon veel meer kans heeft om zijn resultaat onder de streep te beïnvloeden. Meer specifiek staat in een artikel, van Heckman en Humphries in de Proceedings of the National Academy of Sciences, dat de Big 5 persoonlijkheidskenmerk nauwgezetheid, of zorgvuldigheid, aandacht voor detail en zelfdiscipline sterk verbonden zijn met financieel succes.]

 

Nou, dat lijkt toch precies het resultaat waarnaar we op zoek zijn. Maar ja, ik zei niet voor niet “als we de website mydomaine.com mogen geloven”… Het artikel waarnaar verwezen wordt blijkt geschreven door Lex Borghans, Bart H. H. Golsteyn, James J. Heckman en John Eric Humphries, de eerste twee van de economische faculteit van de universiteit van Maastricht en de laatste twee van dezelfde faculteit maar dan van de universiteit van Chicago. Wat ze hebben onderzocht is of er een relatie is tussen resultaten op IQ- en persoonlijkheidstests, schoolresultaten en maten voor succes later in het leven. Één van die maten was inkomen, en één van de uitkomsten is inderdaad dat persoonlijkheid meer correleert met inkomen op latere leeftijd dan IQ. Er staat nergens in het artikel iets over welke van de Big 5 persoonlijkheidskenmerken dan de meeste invloed heeft.

De Big 5 persoonlijkheidskenmerken zijn:

  1. Extraversie (tegenover introversie).
  2. Servicegerichtheid: anderen helpen (tegenover eigenbelang of tegendraads).
  3. Zorgvuldigheid (tegenover onzorgvuldigheid)
  4. Emotionele stabiliteit (tegenover emotionele instabiliteit)
  5. Openheid voor nieuwe ervaringen, open staan voor verschillende invalshoeken (meningen) op 1 bepaald thema (tegenover gesloten koppigheid)

Maar misschien wel de belangrijkste conclusie is dat de correlatie, zelfs van persoonlijkheid en IQ samen maar ongeveer 6% van de variatie in inkomen op latere leeftijd verklaart. Er is dus wel een invloed van de Big 5 persoonlijkheidskenmerken en IQ (wat ook erfelijk bepaald zou kunnen zijn) op het inkomen op latere leeftijd.

 

Nu bepaalt je inkomen natuurlijk wel voor een deel je kans om in de schulden te komen, maar het is niet helemaal hetzelfde. Het mooist zou zijn als er een artikel was waarin direct naar schulden wordt gekeken. Dat heb ik niet kunnen vinden, maar we het tegenovergestelde: spaargedrag. In het artikel “The Origins of Savings Behavior” van Henrik Cronqvist en Stephan Siegel (Journal of Political Economy, 2015, vol. 123, no. 1) wordt het spaargedrag van één-eiige en twee-eiige tweelingen met elkaar vergeleken.

Dat is een prima methode om de invloed van genetische factoren in kaart te brengen. Één-eiige tweelingen hebben hetzelfde DNA en dus precies dezelfde genen. Bij twee-eiige tweelingen is gemiddeld maar 50% van de genen gelijk. Als er tussen twee-eiige tweelingen meer verschil in spaargedrag wordt gevonden dan tussen één-eiige tweelingen, dan is dat een aanwijzing dat de genen een rol spelen. Met slimme statistiek kun je dan ook nog uitvogelen hoeveel van het spaargedrag ongeveer door de genen wordt bepaald. De correlatie in spaargedrag is bij één-eiige tweelingen inderdaad ongeveer twee keer zo groot als bij twee-eiige tweelingen en dat leidt uiteindelijk tot de conclusie dat de variatie in spaargedrag bij mensen voor ongeveer een derde deel bepaald wordt door de genen.

 

 

Een andere interessante uitkomst van het onderzoek is dat de invloed van de opvoeding aan het begin (op een leeftijd van 20 jaar) ook ongeveer een derde is, maar met het verstrijken van de jaren (tot een leeftijd van 65) afneemt. De rest van de variatie, uiteindelijk dus bijna twee derde, wordt bepaald door “persoonlijke factoren”. Één van die factoren blijkt te zijn de persoon met wie je je leven deelt. Interessant daarbij is dat het spaargedrag van vrouwen meer beïnvloed wordt door de man waarmee ze trouwen dan andersom. Daarbij is het wel goed om op te merken dat dit onderzoek is uitgevoerd over data van 2003 tot 2007, dus nog niet zo lang geleden. Blijkbaar is toch in heel veel huishoudens de man degene die het financiële beleid bepaalt.

 

Ook interessant is dat in het artikel wordt verwezen naar een beroemd experiment, waarmee het toekomstige spaargedrag van mensen al op hele jonge leeftijd – tussen vier en zes jaar oud – zou kunnen worden voorspeld: het marshmallow-experiment.

In de jaren ’50 van de vorige eeuw bestudeerde de psycholoog Walter Mischel in Trinidad vooroordelen die twee bevolkingsgroepen – Indo-caraïbisch en Afro-caraïbisch – over elkaar hadden en in hoeverre die overeenkwamen met echte verschillen in cultuur. Één van de tests die hij daarvoor deed bij lagere-school-kinderen was ze een keuze geven tussen een snoepje dat ze nu konden krijgen of tien snoepjes waar ze een week op moesten wachten. Daarbij vond hij verschillen tussen de groepen die met name te maken hadden met of de kinderen uit een gezin kwamen waarin de vader nog aanwezig was.

Toen hij een aanstelling kreeg aan de universiteit van Stanford besloot hij deze test te herhalen bij jongere kinderen om te zien op welke leeftijd het vermogen om op een (grotere) beloning te wachten (delayed gratification) zich ontwikkelt. Zestien jongetjes en zestien meisjes in de leeftijd van 3 jaar en 6 maanden tot 5 jaar en 8 maanden kregen een keuze tussen één koekje dat ze meteen mochten opeten, of twee koekjes die ze zouden krijgen als ze konden wachten. (De naam marshmallow-experiment is ontleend aan het feit dat soms marshmallows werden gebruikt in plaats van koekjes.) De onderzoeker liet de kinderen alleen met de koekjes en kwam na een kwartier weer terug. Sommige kinderen aten meteen het ene koekje op, anderen probeerden te wachten. Soms met de ogen dicht, zichzelf aan de haren trekkend omdat het wachten zo lastig was. Het was duidelijk dat hoe ouder de kinderen waren, hoe makkelijker ze het wachten konden volhouden.

Tien jaar later besloot Mischel eens na te gaan hoe het de kinderen verging die hij getest had, en uit de verhalen van hun ouders merkte hij op dat de groep die het wachten volgehouden had het beter leken te doen op school. In 1990 vergeleek Mischel hun scores op de SAT (een toegangstest voor colleges) en toen bleek dat deze groep significant hogere test-scores haalde. In twee vervolgstudies werd aangetoond dat deze groep andere reactietijden en verschillen in bepaalde hersenstructuren heeft ten opzichte van de groep die niet kon wachten op de beloning.

Er wordt wel beweerd dat bij de ‘marshmallow-kinderen’ ook een verband is gevonden met financieel succes op latere leeftijd, maar dat heeft Mischel nooit onderzocht. Het lijkt aannemelijk dat kinderen die beter in staat zijn te wachten op een beloning en het beter doen in SAT-tests het uiteindelijk financieel ook beter zullen doen, maar bewijs daarvoor is er dus niet. Ook de uitkomsten die het experiment van Mischel wel heeft opgeleverd de laatste jaren stevig onder vuur. De tweeëndertig kinderen waarmee de marshmallow-test is gedaan waren geen steekproef van de gehele bevolking, maar zaten allemaal op een kleuterschool op de campus van de universiteit van Stanford. In 2018 publiceerden Tyler W. Watts, Greg J. Duncan en Haonan Quan resultaten van een experiment met de marshmallow-test bij maar liefst 900 kinderen die zo goed mogelijk een doorsnee vormden van de Amerikaanse bevolking. De kinderen kregen de marshmallow-test op vierjarige leeftijd en op hun vijftiende werden schoolresultaten en sociaal-emotionele ontwikkeling gemeten. Het verband dat ze vonden was een stuk minder sterk dan in de studie van Mischel. Veel erger was dat als ze de data corrigeerden voor mogelijke verbanden met intelligentie van de kinderen en de sociaal-economische status van het gezin waarin de kinderen opgroeiden er eigenlijk nauwelijks een verband tussen het vermogen om een beloning uit te stellen en de voorwaarden voor een succesvol leven overbleef.

Betekent dat nu dat het vermogen om op jonge leeftijd te wachten op een beloning helemaal niets zegt over succes op latere leeftijd? Nee, dat betekent het niet. Het verband dat Mischel heeft gevonden is er wel degelijk, maar er is een onderliggende oorzaak die dat verband verklaart. En daarvoor moeten we terug naar de oorspronkelijke inspiratie voor de marshmallow-test. Op Trinidad vond Mischel dat kinderen uit gezinnen waar de vader niet meer aanwezig was meer moeite hadden met wachten op een beloning. Uit andere onderzoek waarbij de marshmallow-test werd uitgebreid met manipulatie van het vertrouwen dat de kinderen hebben in de onderzoeker blijkt dit de factor die van de grootste invloed is. Als de onderzoeker heeft laten zien zich niet altijd aan beloftes te houden, dan durft bijna geen enkel kind te wachten op een grotere beloning. En zo blijkt vertrouwen dat wordt beschaamd al op jonge leeftijd een enorme invloed te hebben op het gedrag, ook op financieel gebied, op latere leeftijd. Natuurlijk gaat het dan niet om één leugentje van een onderzoeker over een koekje, maar wel om een patroon van beloftes die niet nagekomen worden.

Wat is nu uiteindelijk de conclusie? Zijn schulden erfelijk? Het antwoord is “ja”, maar misschien niet zozeer vanwege de genetica. Aan de ene kant is er gewoon het erven van geld, danwel het opgroeien in een gezin waarin genoeg financiële ruimte is om de kinderen een goede start te geven. Om een kapitaal te kunnen opbouwen moet je ergens mee kunnen beginnen, en het omgekeerde geldt helaas ook. Als je geen beginnetje hebt wordt het erg moeilijk om iets op te bouwen. En dan is er het voorbeeld dat je ouders je geven. Verstandig met geld omgaan is aangeleerd gedrag en daarin speelt het voorbeeld dat de ouders geven, in ieder geval in de eerste jaren dat je zelfstandig met geld omgaat, een belangrijke rol. Maar een grote factor blijkt ook de ervaringen die een kind heeft op het gebied van vertrouwen. Als een kind leert dat een belofte niet altijd een belofte hoeft te zijn, dat wachten op wat je beloofd is een domme strategie blijkt, dan heeft dat een leven lang invloed op het gedrag en dus ook op het risico om in de schulden te raken. Wat je leert over vertrouwen – in jezelf en in anderen – en hoeveel risico je daarin nog durft te nemen, daar blijkt het in het leven – ook op financieel gebied – voor een groot deel om te draaien. Laten we dus vooral voorzichtig zijn met het vertrouwen dat anderen in ons hebben en dat niet beschamen.