Is beleggen goed voor de economie?

De laatste tijd zie en hoor je overal reclame voor beleggingsapps van Evi van Lansschot, de Giro, Binq, Bux, Peaks en noem ze allemaal maar op. Als je de reclame mag geloven is het de manier om geld te verdienen. Je laat je geld voor je werken. Rijk worden zonder er iets voor te hoeven doen. Het lijkt te mooi om waar te zijn. Maar het is dan ook reclame en dat is altijd te mooi om waar te zijn. Ik ga het hier niet hebben over de risico’s van beleggen en dat de kans dat je geld kwijtraakt ook aanwezig is. Ik wil het hebben over het effect dat al dat beleggen heeft op onze samenleving. Beleggen wordt – door beleggingsexperts – vaak voorgesteld als een veel betere manier om met je geld om te gaan dan sparen. En inderdaad, zoals ik in mijn verhaal ‘wat is de economie?’ heb uitgelegd is sparen het onttrekken van geld aan de economie, terwijl bij beleggen het geld blijft rondgaan. Maar daaruit concluderen dat beleggen dus beter is voor de economie is te kort door de bocht. En concluderen dat het dus beter is voor onze samenleving al helemaal.

Heel erg lang geleden werden mensen alleen betaald voor arbeid. Iedereen was ‘arbeider’. Je maakte iets en dat kon je verkopen, of leverde een dienst en werd daarvoor betaald, meestal in natura. Veel mensen denken dat dat nog steeds zo is, maar zoals we zullen zien is het betalen voor arbeid eerder uitzondering dan regel geworden.

. Al vrij snel ontstond er namelijk een groep mensen die zich niet liet betalen voor arbeid maar voor bezit. Deze groep noemen ik voor het gemak de ‘eigenaren’. Iemand die een stuk land had liet zich betalen voor het gebruik van dat land. De boer die hierop zijn gewassen verbouwde moest een deel van het geld dat hij voor die gewassen kreeg – eigenlijk de betaling voor het werk dat hij daaraan had besteed – afdragen aan de eigenaar van het land. De eigenaar voegt niets toe aan het gewas, hij verricht geen arbeid, maar wordt betaald voor zijn bezit. Later in de geschiedenis zien we deze groep erg rijk worden. Ze bezitten land, gebouwen, huizen, fabrieken, ziekenhuizen enzovoorts.

 

Zodra de eigenaren rijk genoeg waren creëerden ze een nieuwe groep: de ‘managers’. Een soort van personeel dat zich bezighield met het zo goed mogelijk laten werken van de arbeiders. Deze managers waren oorspronkelijk dus bedoeld om het de eigenaren makkelijker te maken en te zorgen dat de arbeiders zoveel mogelijk opleverden. Tegenwoordig zijn de managers een op zichzelf staande groep geworden die voor een deel de rol van de eigenaren heeft overgenomen. Veel managers zien het nog steeds als hun voornaamste taak te zorgen dat de arbeiders zo veel mogelijk opleveren en zo min mogelijk kosten. Natuurlijk wordt dat zo niet gebracht. Het bedrijf moet winst maken om reserves op te bouwen, om investeringen te kunnen doen, om de marktpositie te verstevigen… Intussen leveren de managers, net als de eigenaren, ook vrijwel geen bijdrage aan arbeid. Ze produceren niets en leveren ook geen directe bijdrage aan de productie. Maar ze moeten natuurlijk ook geld verdienen en dat betekent dat de arbeiders nu niet alleen de inkomsten van de eigenaren moeten afdragen maar ook het salaris van de managers.

 

En nu komen we bij de laatste groep: de ‘investeerders’. Voor een groot deel zijn dit dezelfde mensen als de groep eigenaren en managers, maar nu in een andere rol. Deze mensen gebruiken het geld dat ze hebben verdiend om er nog meer geld mee te verdienen. Het komt er op neer dat de investeerders geld lenen aan de managers om plannen mee uit te voeren. Ik gebruik bewust het woord ‘lenen’, want hoewel een investering officieel iets anders is dan een lening, komt het in de praktijk op hetzelfde neer. De investeerder verwacht namelijk meer terug te krijgen dan hij geeft, net als bij een lening. De manager moet er voor zorgen dat de arbeiders voldoende winst opleveren en van die winst moeten de investeerders worden betaald. Nu is er dus nog een groep bijgekomen die niet bijdraagt aan de arbeid, niets produceert en geen dienst levert, maar wel betaald moet worden uit de opbrengst van de arbeid.

Daarmee zijn we in een wereld beland waarin de arbeiders een deel van hun verdiende centen moeten afdragen aan de eigenaren, een deel aan de managers en een deel aan de investeerders. Die laatste drie groepen leveren uiteindelijk geen producten of diensten op, maar strijken wel het grootste deel van de inkomsten op. Dat lijkt niet eerlijk… en dat is het ook niet.

 

Eigenlijk hebben we deze situatie aan Aristoteles (384-322 B.C.) te danken. Hij was de eerste die met een scheiding van financiën, politiek en ethiek is gekomen. In zijn beschrijving van de werking van een (ideale) staat zijn de financiële zaken een gevolg van politieke besluiten die worden genomen vanuit ethische overwegingen. In die constructie ziet hij de staat mogelijkheden – vrijheden – bieden aan haar inwoners om hun – en elkaars – geluk en welbevinden na te streven. Zo klinkt het nog mooi, maar hiermee werd de basis gelegd voor een oneerlijk financieel systeem: het kapitalisme.

Thomas Aquinas (1225-1274) voegde er een gevaarlijk christelijk element aan toe, namelijk dat dat geluk en welbevinden ook in het leven na de dood opgeleverd konden worden. Daarmee werd het niet vreemd dat in dit leven geleden moest worden. Er werd een wig gedreven tussen politiek en financiën enerzijds en ethiek aan de andere kant. De pogingen om kerk en staat te scheiden (in Nederland door bijv Johan van Oldenbarnevelt) zorgden onbedoeld voor een verdere verwijdering tussen ethiek – normen en waarden die door de kerk werden geclaimd – en de financiële wereld die zich met het slijk der aarde bezig hield. Dat dat op een oneerlijke manier ging was niet meer dan normaal.

 

 

 

In de 19e eeuw zorgde de evolutietheorie voor een nieuwe woordenschat in de financiële wereld. Het ging om overleven, jagen of opgejaagd worden, ‘survival of the fittest’, ‘winner takes all’. En tot op de dag van vandaag voeden we de leiders van onze kapitalistische wereld – en dan bedoel ik de zakenmensen en niet de politici – op met het idee dat ze zich moeten gedragen als roofdieren. En dat terwijl wij mensen op geen enkel mogelijke manier afstammen van wolven of beren, hoe graag we ook willen volhouden dat wij carnivoren zijn … Oneerlijkheid was niet alleen normaal, het was natuurlijk.

 

Er is door de eeuwen heen veel kritiek geweest op het kapitalisme en de gevolgen daarvan voor de arbeiders. De zogenaamde vrije markt is vaak omschreven als een moderne vorm van slavernij, waarbij de arbeiders helemaal niet vrij zijn en geen andere keuze hebben dan zich te schikken naar de grillen van degenen die het geld in handen hebben. Aristoteles gaf al aan dat mensen zich alleen bezig konden houden met politiek en deugden als ze daarvoor genoeg vrije tijd hebben. Van werken alleen wordt je niet gelukkig. Dus arbeiders onder druk zetten om zoveel mogelijk te werken om geld te verdienen voor een ander, maakt de wereld er niet beter op

Één van de meest uitvoerige en doordachte aanvallen op het kapitalistische systeem is opgeschreven door Karl Marx in zijn driedelige boek das Kapital. Uitgebracht in 1867 was dit het resultaat van tientallen jaren onderzoek naar de ontwikkeling en de filosofie van het kapitalisme. Ook Marx kwam tot de conclusie dat het kapitalisme fundamenteel oneerlijk is, omdat de middelen die nodig zijn voor arbeid niet in het bezit zijn van de arbeiders. Daardoor hebben ze geen andere keuze dan hun arbeid te koop aan te bieden aan degenen die die middelen wel bezitten. Maar in plaats van dat ze die middelen daarvoor in eigendom krijgen mogen ze ze alleen gebruiken en moeten ze de opbrengst die ze genereren ook nog eens afstaan. Niet alleen vond Marx dit systeem ongelofelijk oneerlijk, hij liet ook zien dat het instabiel is. De kloof tussen arm en rijk kan alleen maar groter worden, totdat de armen in opstand komen en een revolutie ontketenen of een beschaving in elkaar stort.

Karl Marx werd op 5 mei 1818 geboren als de zoon van een joodse jurist die zijn naam had laten veranderen van Herschel in Heinrich, en Henriëtte Pressburg, de oma van Gerard en Anton Philips. Je kunt dus wel stellen dat hij uit een welgestelde familie kwam. Van zijn vader erfde hij een interesse in de filosofie waarvan hij zelf zei “zonder filosofie kan niets worden bereikt”, maar die vader zorgde er ook voor dat hij iets praktischers ging studeren: rechten. In 1841 schreef Marx zijn proefschrift met de titel Differenz der demokritischen und epikureischen Naturphilosophie, waarin hij stelde dat de theologie ondergeschikt was aan de filosofie.

 

Het ging de Marx familie financieel goed en ze omarmden duidelijk de technologische en economische vooruitgang in Europa in het begin van de 19e eeuw. Maar Karl gingen met name de sociale vernieuwingen niet snel en niet ver genoeg. De oude Europese koninkrijken, waar de macht traditioneel in handen lag van de adel, moesten knarsetandend ruimte maken voor wat meer democratie en invloed van de ‘gewone’ burgers. Karl zag van dichtbij dat die invloed met name in handen kwam van de ‘eigenaren’. Het enige verschil met vroeger was dat deze eigenaren nu niet meer van adel hoefden te zijn. De ‘arbeiders’ gingen er qua inspraak en invloed nauwelijks op vooruit. Al in zijn studententijd begon Karl hierover te schrijven en behoorlijk te zagen aan de stoelpoten van de macht.

 

In 1843 vertrok hij naar Parijs, waar hij een betere voedingsbodem kon vinden voor zijn ideeën. Daar ontmoette hij in 1844 Friedrich Engels die net een boek had geschreven over de omstandigheden waaronder Engelse fabrieksarbeider werkten en leefden. Samen met Engels begon Marx te denken over een revolutie die nodig was om de arbeiders – het proletariaat – te bevrijden uit de macht van de eigenaren. In 1848 schreven ze samen het Communistisch Manifest, waardoor ze het meest bekend zijn geworden, namelijk als de grondleggers van het communisme.

 

Hier moet ik wel opmerken dat Marx en Engels het communisme niet hebben bedacht. Het basis-idee van communisme – het beperken van privébezit en het gelijk behandelen van iedereen – is terug te vinden bij de oude Grieken, in de 5e-eeuwse Mazdak beweging in Perzië, in middeleeuwse kloosterorden en in de geschriften van Thomas More en Oliver Cromwell. Marx en Engels hebben het in 1848 hooguit nieuw leven in geblazen en goed onderbouwd. Ook moet ik hier bij zeggen dat de communistische staat die Marx en Engels voorstelden er wat anders uit zag dan wat wij er nu onder verstaan. Zo stelden ze onder andere voor: een belasting op inkomen die hoger wordt naarmate het inkomen hoger wordt, inperking van het erfrecht en beperking van privé-bezit, het afschaffen van kinderarbeid, gratis en voor iedereen toegankelijk (lager) onderwijs, nationale controle over transport en communicatie en het invoeren van een centrale bank. Als je het zo bekijkt zitten wij hier in Nederland niet zo ver af van het communistische ideaal van Marx en Engels, al drijven we er de laatste jaren wel steeds iets verder van af.

 

Marx ging zich steeds meer inzetten voor het communisme en de strijd van het proletariaat, wat er toe leidde dat hij verbannen werd uit zowel Pruisen als Frankrijk en zijn toevlucht moest zoeken in Londen. Hij bleef zich verdiepen in de geschiedenis van het kapitalisme, wat in 1867 leidde tot de uitgave van het eerste deel van Das Kapital. Aan de andere twee delen bleef Marx werken tot zijn dood in 1881, waarna zijn vriend Engels ze afmaakte en ervoor zorgde dat ze gepubliceerd werden. De grondigheid waarmee Marx het kapitalistische systeem geanalyseerd heeft maakt Das Kapital tot een standaardwerk en zijn methoden vinden nog steeds navolging. En dat Marx gelijk had is recent bewezen door Thomas Piketty, die zijn boek daarover dan ook toepasselijk Capital in the 21st century heeft genoemd (https://www.youtube.com/watch?v=wpGG3_pBHUc)

Het communisme dat Marx en Engels bedacht hebben bleek uiteindelijk een enorm probleem in zich te dragen. Omdat al het geld eerlijk verdeeld moet worden is er een instantie nodig die daarvoor zorgt en die dus de controle moet hebben over al het geld. Die instantie bestaat uiteindelijk gewoon uit mensen en de controle over zoveel geld blijkt simpelweg te aantrekkelijk. Al heel snel bedenkt iemand dat een heel klein beetje geld stelen van een heleboel mensen niet opvalt, maar dat je van al die hele kleine beetjes heel erg rijk kunt worden. En als er één schaap over de dam is… Helaas heeft de geschiedenis ons geleerd dat een puur communistische staat er op papier mooi uitziet, maar in werkelijkheid niet zo best uitpakt.

 

Als zowel kapitalisme als communisme niet de juiste oplossing zijn, wat is dat dan wel? Een gedeeltelijk antwoord is, naar mijn mening, om niet te denken in absolute termen. Puur kapitalisme en puur communisme zijn de uiteinden van een glijdende schaal. En de ‘parameter’ die bepaalt waar een maatschappij zich bevindt op die schaal, is de hoeveelheid controle die de regering heeft over de financiële wereld. Totale controle en je hebt het communisme zoals we dat kennen van de vroegere Sovjet-unie en het China van Mao. Totaal gebrek aan controle en je hebt puur kapitalisme, waar het Amerika van Trump en steeds meer Europese landen naar neigen. Gek genoeg zijn het huidige China en Rusland misschien wel kapitalistischer dan Amerika. Tussen de beide uiteinden zit een heel scala aan mogelijkheden met meer of minder controle door de staat over de financiële wereld. Een echt optimum is er misschien niet, maar enige vrijheid van de markt om te zorgen dat je je situatie kunt verbeteren door ervoor te werken is nodig in combinatie met enige beperking om te zorgen dat je je niet oneindig kunt verrijken ten koste van anderen.

Daar is meer voor nodig dan alleen een regering die inziet dat controle noodzakelijk is om te zorgen dat de kloof tussen arm en rijk niet te groot wordt. Daar is ook een samenleving voor nodig die inziet dat geld niet gelukkig maakt en niet het hoogste doel in het leven zou moeten zijn. Zolang we mensen die veel geld verdienen automatisch succesvol noemen en het onze kinderen niet uitmaakt wat ze later worden zolang ze er maar veel mee verdienen, gaat het niet goed komen. Wanneer we mensen en hun banen beoordelen op de bijdrage die ze leveren aan de maatschappij, en dus een boer hoger inschatten dan een directeur van een bank, wanneer we niet meer kijken naar hoeveel iemand verdient maar naar wat hij/zij bijdraagt, wanneer we – om John F. Kennedy te parafraseren – ons niet meer afvragen wat de wereld ons oplevert maar wat wij de wereld opleveren… dan zijn we op de goede weg. Ethiek die belangrijker is dan financiën, daar zou Aristoteles blij van worden.


Maar hiermee is nog steeds de vraag niet beantwoord of investeren nou wel of niet goed is voor de economie. Uit het voorgaande mag duidelijk zijn dat investeerders geld weghalen bij de arbeiders, wat niet eerlijk is. En dat investeren makkelijker is voor degenen die al geld hebben waardoor de verschillen tussen rijk en arm groter worden. Dus investeren is op de lange termijn niet goed voor een samenleving en dat zal ook effect hebben op de economie van die samenleving. Maar er is nog een reden waarom investeren niet goed is voor de samenleving en dus voor de economie. Naarmate er meer mensen gaan proberen om geld te verdienen zonder daarvoor arbeid te leveren, blijft er minder geld over voor het deel van de economie waarin nog wel arbeid geleverd wordt. Nu zorgen de vakbonden er gelukkig wel voor dat de lonen voor de arbeiders een beetje mee blijven stijgen met onzer gemiddelde welvaart (hoewel Piketty aantoont dat arbeiders er ten opzichte van eigenaren en investeerders altijd op achteruit zijn gegaan). Een simpele rekensom zegt echter dat als het totaal beschikbare geld omlaag gaat en de lonen niet mogen dalen dat automatisch moet betekenen dat het werk gedaan moet worden door minder mensen. En dat zorgt ervoor dat iedereen die nog arbeid levert het steeds drukker krijgt. Het is niet zo vreemd dat we de laatste jaren steeds meer horen over werkdruk bij leerkrachten, in de zorg, bij de politie en noem maar op. Er zijn steeds minder handen waarover het werk verdeeld kan worden. En dat levert weer stijgende zorgkosten op en andere sociale problemen.

Hoe aantrekkelijk het ook lijkt om geld te verdienen zonder er iets voor te hoeven doen, we moeten ons realiseren dat in deze wereld niets voor niets is. Het lukt de slimme jongens om het werk door anderen te laten doen. Mocht je voorbeelden willen zien van waar de focus op geld verdienen toe kan leiden, kijk

 

dan eens naar de documentaire-serie Dirty Money op Netflix, of de docu-film Inside Job. Je wordt er niet vrolijk van.

 

Maar de toekomst is niet hopeloos, we zijn niet overgeleverd aan degenen die het geld en dus de macht in handen hebben. Ik gaf al eerder aan dat we onze ideeën over geld en rijkdom kunnen veranderen. (In mijn verhaal over de economie heb ik al beschreven welke macht we als consumenten hebben.) Natuurlijk is het goed als we onze kinderen leren wat de waarde van geld is en hoe ze ermee om moeten gaan, zolang we ze ook leren dat met geld niet alles te koop is en dat rijk worden ten koste van een ander geen succes genoemd kan worden. En de arbeiders kunnen in opstand komen tegen de eigenaren, de managers en de investeerders. Niet door een revolutie te ontketenen of te gaan staken. Tenminste, niet zonder een plan te hebben hoe het beter kan. We hebben – in ieder geval in Nederland – als arbeiders meer wapens in handen dan we misschien denken. We kunnen onze stem laten horen via ondernemingsraden en jaargesprekken. Belangrijk is dat we daarbij niet alleen aangeven wat ons niet bevalt, maar vooral hoe het anders zou kunnen. Hoe meer we laten zien wat de waarde van de mensen op de werkvloer is, hoe groter de kans dat we gewaardeerd worden.